De onpartijdigheid van de mediator
In een mediation is het belangrijk dat een mediator onpartijdig is. Bij arbeidsrechtmediations is dit nog wel eens een probleem, zo blijkt uit de rechtspraak. De verhoudingen tussen partijen zijn immers vaak niet gelijk. Zo is de werkgever meestal een stuk beter geïnformeerd over zijn rechten en plichten dan de werknemer. Daarnaast is de werknemer financieel afhankelijk van de werkgever. Het is dan aan de mediator om partijen evenveel kans te geven hun verhaal te doen en deze ongelijkheid in positie te vereffenen.
Als een werknemer dan plotseling tijdens een mediation lijkt te veranderen in zijn standpunt dient de mediator grondig na te gaan of hij deze beslissing zelfstandig heeft gemaakt, en deze keuze niet onder druk heeft gedaan. Een mediator brengt dan ook vóór het begin van de mediation de wensen en behoeften van partijen goed in kaart, om zo het gesprek niet te veel naar een kant over te laten gaan.
In een mediation uit begin 2024 liep dit niet helemaal zoals het zou moeten. De werkneemster en haar collega’s waren in een werkconflict terecht gekomen. De werkneemster had als gevolg van (onder meer) vermeend pestgedrag en tegenwerking van haar collega’s medische klachten ontwikkeld en zat als gevolg daarvan langdurig thuis. De mediator had afzonderlijk intakegesprekken gevoerd met de betrokken partijen, de werknemer en haar collega’s. Uit de gespreksverslagen van de intakegesprekken bleek dat de werkneemster klaar was de strijdbijl te begraven, haar collega’s waren daar echter nog niet aan toe.
Na de derde mediationbijeenkomst kwam er een verandering in de koers van de mediation. De mediation werd niet meer gericht op het verbeteren van de arbeidsverhouding tussen de werkneemster en haar collega’s, maar op het afscheid van de werkneemster van het bedrijf. De collega’s verlieten dan ook de mediation en de werkgever kwam aan tafel om het afscheid te bespreken. Dat de werkneemster plotseling open stond voor afscheid bij haar werkgever was opvallend, zeker omdat zij in haar intakegesprek had aangegeven daar niet voor open te staan. De tuchtrechter was hierover dan ook kritisch: “de mediator had bij klaagster (lees: werkneemster) zorgvuldig moeten checken of zij echt instemde met voortzetting van het mediationgesprek over een intern en/of extern exit traject en of het voor haar duidelijk was wat dat voor het vervolg van de mediation betekende.” Uiteraard kon de mediator niet worden verweten dat de collega’s uiteindelijk hebben aangegeven niet meer met de werkneemster te willen samenwerken. Haar kon echter wel worden verweten dat ze onvoldoende rekening had gehouden met de autonomie van de klaagster, en bij haar onvoldoende was nagegaan of deze wisseling van het doel van de mediation wel gedragen werd door alle partijen. Temeer omdat de werkneemster kort voor het derde gesprek per e-mail aan de mediator had aangegeven nog te willen terugkeren in haar functie en het gevoel te hebben dat haar collega’s macht over haar uitoefenden.
De mediator had onvoldoende oog gehad voor de kwetsbare en ongelijkwaardige positie van klaagster. Bovendien was zij op verschillende wijze omgegaan met het commentaar van de partijen op de gespreksverslagen. Dit had de schijn van partijdigheid van de mediator gewekt. Omdat aan het eind van de tweede mediation bijeenkomst al was gebleken dat partijen niet nader tot elkaar waren gekomen, had de mediator, volgens de Tuchtcommissie, toen de mediation al moeten stoppen.
Om de schijn van partijdigheid te voorkomen dient een mediator altijd duidelijk te zijn over het doel van de mediation. Een wijziging van doel dient goed met elkaar besproken te worden en uitgewerkt te worden in een gespreksverslag. Verder moet duidelijk uit de gespreksverslagen blijken dat binnen het kader alle mogelijkheden zijn besproken. Meer dan eens wordt bij de tuchtcommissie geklaagd dat de mediator teveel stuurt naar een exit, terwijl de mogelijkheid van herstel onvoldoende is besproken.
Grootouders, opgelet!
Als ouders uit elkaar gaan, door middel van een scheiding, heeft dit niet alleen ingrijpende gevolgen, maar kan dit ook van invloed zijn op het contact tussen de betrokken kinderen en hun grootouders. Vaak spelen de grootouders een grote rol in het leven van hun kleinkinderen. Het is dan ook belangrijk dat deze relaties in stand blijven.
Hebben grootouder recht op omgang met hun kleinkinderen?
Ouders hebben een wettelijk recht op omgang met hun kinderen, maar grootouders hebben dit recht (nog) niet. In de wet is opgenomen dat kinderen recht hebben op omgang met hun ouders en met ‘degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hen staat’. Tussen kleinkinderen en hun grootouders kan dus een recht op omgang bestaan. Als grootouders geen contact met hun kleinkinderen hebben, omdat de ouders hieraan niet meewerken, dan kunnen de grootouders bij de rechtbank een procedure starten. Ze zullen in deze procedure in tegenstelling tot de ouders eerst moeten aantonen dat ze een nauwe persoonlijke betrekking hebben met hun kleinkind, voordat de rechter inhoudelijk kan gaan oordelen over een omgangsregeling. Hieronder leg ik uit wat een nauwe persoonlijke betrekking is.
De drempel van nauwe persoonlijke betrekking
Vaak gaat het mis als grootouders een omgangsregeling tussen hen en hun kleinkinderen via de rechter willen laten vastleggen. In een procedure moeten de grootouders namelijk kunnen aantonen dat er sprake is van ‘een nauwe persoonlijke betrekking’ met hun kleinkinderen. In internationale verdragen wordt ‘een nauwe persoonlijke betrekking’ omschreven als family life. Dit is de toetsing van de nauwe persoonlijke betrekking, waardoor de positie van de grootouders in de wet niet sterk is. Om een verzoek van de grootouders in de behandeling te kunnen nemen, moeten de grootouders dus family life aantonen. Family life is een ruim begrip dat staat voor het recht van personen die een onderdeel vormen van een familie of gezin. Ook nauwe verwanten zoals de band tussen grootouders en kleinkinderen valt onder dit begrip. Grootouders moeten aantonen dat er sprake is van meer contact dan het gebruikelijke contact tussen hen en de kleinkinderen. Denk hierbij aan een kleinkind dat voor langere tijd bij opa en oma heeft gewoond. Of een situatie waarin de grootouders op regelmatige basis de verzorging en eventueel de opvoeding van de kleinkinderen op zich nemen. Hierbij gaat het niet om een oppasdag of af en toe één week oppassen. Pas nadat de rechtbank van mening is dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, zal de rechtbank inhoudelijk beoordelen of er omgang tussen de grootouders en de kleinkinderen kan worden toegewezen.
Wetvoorstel ‘Wet drempelverlaging omgang grootouders’
Om de positie van de grootouders te verbeteren, is in 2023 een wetsvoorstel ‘Wet drempelverlaging omgang grootouders’ ingediend. Het voorstel houdt in dat het uitgangspunt wordt dat een grootouder een nauwe persoonlijke betrekking heeft met een kleinkind en dit niet meer hoeft aan te tonen vóórdat het verzoek in behandeling kan worden genomen. Hierdoor komt de rechter daadwerkelijk toe aan de vraag of een omgangsregeling in het belang van het kind is. Daarnaast wordt de rechter hierdoor in staat gesteld om een gedegen belangenafweging te maken.
Op 25 juni 2024 is het voorstel door de Tweede Kamer aangenomen. Vanaf 1 oktober 2024 is het wetsvoorstel in behandeling bij de Eerste Kamercommissie. Het is nu wachten tot de Eerste Kamer met het wetsvoorstel instemt.
Vragen?
Heeft u nog vragen over dit onderwerp? Neem gerust contact op 071-203 2166 of vul het contactformulier in.
Lorien de Roode
Marilyn Groenhart - Meerzorg
Wet Gecombineerde Geslachtsnaam: een jaar later kritisch bekeken
De Wet Introductie Gecombineerde Geslachtsnaam: een kritische blik een jaar na inwerkingtreding
Sinds 1 januari 2024 hebben ouders in Nederland de mogelijkheid om hun kind een gecombineerde geslachtsnaam te geven dankzij de Wet Introductie Gecombineerde Geslachtsnaam (WIGG). Dit houdt in dat een kind de achternamen van beide ouders kan dragen, bijvoorbeeld "Jansen De Vries". Het doel van deze wet was om meer keuzevrijheid te bieden en de gelijkwaardigheid tussen ouders te bevorderen. Nu de wet ruim een jaar in werking is en de overgangsregeling recent is afgelopen, is het tijd om de balans op te maken. Wat heeft de WIGG tot nu toe opgeleverd? En voldoet de wet aan de verwachtingen?
Wat regelt de WIGG precies?
De WIGG geeft ouders de optie om samen een gecombineerde geslachtsnaam voor hun kind te kiezen. Deze keuze kan worden vastgelegd bij het erkennen van een (ongeboren) kind, bij een huwelijk of bij het aangaan van een geregistreerd partnerschap. De keuze wordt officieel gemaakt via een akte van naamskeuze bij de burgerlijke stand. Cruciaal hierbij is dat beide ouders het eens moeten zijn over de naam.
Als ouders geen keuze maken of het niet eens worden, bepaalt de wet automatisch de achternaam van het kind. Bij een huwelijk of geregistreerd partnerschap krijgt het kind de achternaam van de vader, terwijl het bij ongehuwde of niet-geregistreerde partners de achternaam van de moeder krijgt. Deze zogenoemde vangnetnorm is een belangrijke pijler van de wet, maar blijkt in de praktijk juist een bron van kritiek.
De overgangsregeling: een gemiste kans?
Voor kinderen geboren op of na 1 januari 2016 konden ouders tot 1 januari 2025 alsnog een gecombineerde geslachtsnaam kiezen. Deze regeling gaf inzicht in de uitdagingen van de nieuwe wet. Veel ouders die geen overeenstemming konden bereiken, probeerden via de rechter vervangende toestemming te verkrijgen. Rechtbanken waren eensgezind: de wet biedt geen grondslag voor vervangende toestemming. Het gaat namelijk niet om een gezagskwestie. Zonder gezamenlijke verklaring van beide ouders kan er geen gecombineerde geslachtsnaam worden toegekend.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft ook geoordeeld dat het Nederlandse systeem niet strijdig is met internationale mensenrechten, zoals vastgelegd in het EVRM en het IVRK. Toch roept deze interpretatie veel vragen op, met name over de positie van ouders die niet op goede voet met elkaar staan.
Een onevenwichtige wet?
Een veelgehoorde klacht is dat de wet geen rekening houdt met conflicterende situaties. In gevallen waarin een van de ouders niet wil meewerken, blijft de vangnetnorm van kracht. Men ervaart dit als oneerlijk, omdat zij afhankelijk is van de instemming van de andere ouder voor een gecombineerde achternaam.
De wetgever lijkt te hebben verondersteld dat ouders altijd gezamenlijk een naamskeuze kunnen maken, maar de praktijk toont aan dat dit vaak niet het geval is. In situaties van echtscheiding, conflict of wanneer de vader geen betrokken rol speelt, lopen ouders vast. Deze impasse was zichtbaar tijdens de overgangsregeling en zal naar verwachting blijven bestaan.
Is er een oplossing?
Wij zijn van mening dat de WIGG in zijn huidige vorm tekortschiet. De wet biedt geen mogelijkheid om geschillen aan de rechter voor te leggen, waardoor veel ouders buiten spel worden gezet. Wat is de waarde van een wet als deze in veel gevallen niet effectief kan worden toegepast?
Een mogelijke oplossing zou zijn om de keuzevrijheid uit te breiden met een tenzij-bepaling: ouders kunnen kiezen voor een gecombineerde geslachtsnaam, tenzij er geen overeenstemming is. In dat geval is er ruimte voor een belangenafweging door de rechter.
Conclusie: valse hoop voor veel ouders
Hoewel de WIGG een nobel doel nastreeft, lijkt de wet vooral van toepassing op een beperkte groep ouders die in harmonie samen een keuze maken voor de geslachtsnaam van hun kind. Voor de groep ouders waarbij dit niet het geval is, biedt de wet geen oplossing. Dit resulteert niet alleen in frustratie, maar ook in een gemiste kans om meer gelijkheid en flexibiliteit te realiseren.
Wij roepen de wetgever op om de balans op te maken en te overwegen of aanpassingen nodig zijn. Want een wet die geen ruimte biedt voor geschillen, schept vooral valse hoop – en dat kan nooit de bedoeling zijn geweest. In dat geval had het beter als een extra keuzemogelijkheid bij de gemeente geïntroduceerd kunnen worden, in plaats van in de vorm van een wet.
Vragen over dit onderwerp?
Wil je hier meer over weten? Neem dan gerust contact met ons op.