Onderhoudsplicht ouders ook na overlijden

Op 1 december 2015 heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden een uitspraak gedaan over de onderhoudsplicht van een ouder na zijn overlijden. Op basis van de wet kan een minderjarig kind, middels zijn wettelijk vertegenwoordiger, aanspraak maken op een bedrag uit de nalatenschap van de overleden ouder voor zijn levensonderhoud. In een eerdere uitspraak van een kantonrechter werd het verzoek daartoe afgewezen. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft vervolgens de uitspraak van de kantonrechter vernietigd en oordeelde dat er een bedrag van € 19.720,- dient te worden uitgekeerd aan de wettelijk vertegenwoordiger van het minderjarige kind. Dit is bedoeld voor de kosten van het kind tot 21-jarige leeftijd. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met diverse omstandigheden, zoals het feit dat de ouders destijds overeenstemming hadden bereikt over de hoogte van de kinderalimentatie, dat dit bedrag nooit is verhoogd, de veranderingen in het inkomen van de nog in leven zijnde ouder en de behoefte van het kind.
Ouders die niet meer samen zijn, zijn verplicht naar hun draagkracht te voorzien in de kosten van hun minderjarige kinderen en in de kosten van het levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen tot 21-jarige leeftijd. De ouders dienen deze verplichting ook veilig te stellen voor na hun overlijden. Indien hiervoor niets is geregeld kan de minderjarige aanspraak maken op een bedrag uit de nalatenschap. Het kan zijn dat het testament van de overleden ouder niet aansluit op de wettelijke kinderalimentatie plicht. In dat geval heeft de kinderalimentatie voorrang. Deze uitspraak is een signaal naar alle ouders die een onderhoudsplicht hebben. Deze onderhoudsplicht voor uw kinderen kan zelfs doorwerken na overlijden!

Lorien de Roode


Buitenlandse werkgevers moeten in Nederland gedetacheerde werknemers melden

Gisteren heeft minister Asscher de Tweede Kamer voorzien van zijn wetsvoorstel tot het aanpassen van de arbeidswetgeving voor buitenlandse werknemers die in Nederland worden gedetacheerd. Wanneer een buitenlandse onderneming in Nederland werkzaamheden laat verrichten door zijn werknemers, zal er melding moeten worden gemaakt van de identiteit van die werknemers, wie verantwoordelijk is voor de gedetacheerde werknemers in Nederland, de duur en de aard van de werkzaamheden in Nederland, de bijdrage voor de sociale zekerheidsregelingen en het adres van de werkplek. Ook de zzp-er zal een dergelijke meldingsplicht krijgen. Op de werknemers zijn vervolgens bepaalde arbeidsvoorwaarden uit het Nederlandse arbeidsrecht van toepassing. Denk daarbij aan gelijke behandeling, de zorgplicht van de werkgever om de werkplek veilig in te richten en de aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen.
De ontvangende onderneming die in Nederland is gevestigd, krijgt er ook een administratieve last bij. Hij zal de melding moeten controleren en onjuistheden vóór aanvang van de werkzaamheden moeten melden bij de Inspectie SZW. Op overtreding van deze verplichtingen kan een boete worden opgelegd van maximaal € 20.500,-.
Ten slotte beoogt het wetsvoorstel er ook voor te zorgen dat de algemeen verbindend verklaring van een aantal arbeidsvoorwaarden uit cao’s ook voor de in Nederland gedetacheerde buitenlandse werknemer van toepassing is. Denk daarbij aan werk- en rusttijden, minimum vakantieaanspraken, een bepaald minimaal te verdienen loon, gelijke behandelingsbepalingen en bepalingen voor de veiligheid en gezondheid in en om de onderneming.
Deze wetswijziging is bedoeld om de zogenoemde Europese Detacheringsrichtlijn te implementeren en ook de Handhavingsrichtlijn te wijzigen.

Maaike Wetting