Toegang tot de rechter voor een kind

Een minderjarig kind kan niet zomaar naar de rechter stappen. Eèn van de ouders of de voogd moet dit namens het kind doen. Maar in sommige situaties mag het kind toch zelf een verzoek indienen bij de rechtbank. In dit artikel meer hierover.
Alle minderjarige kinderen kunnen een informeel verzoek indienen bij de rechtbank in zaken betreffende gezag, omgang en hoofdverblijf. Een informeel verzoek houdt in dat je als kind zelf een brief schrijft aan de rechter met je verzoek. De kinderrechtswinkel kan kinderen hierbij bijvoorbeeld helpen.
Deze verzoeken hebben allemaal een grote invloed op het leven van een kind. Met de informele rechtsingang wordt de mogelijkheid gegeven aan kinderen om zelf de regie te nemen en bij de rechter een procedure af te dwingen, zonder afhankelijk te zijn van hun ouders. Een belangrijke manier dus waarop kinderen hun stem kunnen laten horen.
Over welke verzoeken gaat het dan concreet:
-Als het kind voor zijn eigen belangen wilt opkomen bijvoorbeeld als zijn of haar ouders gaan scheiden. In zo'n situatie mag het kind de rechter vragen iemand te benoemen die voor zijn of haar belangen op komt. Zo'n persoon heet een bijzondere curator.
-Ook kan een kind aanpassing van het ouderlijk gezag verzoeken, of een omgangsregeling instellen, aanpassen of stopzetten als zijn of haar ouders gaan scheiden of zijn gescheiden.
-Het kind kan verder verzoeken om bij de andere ouder te willen wonen of een omgangsregeling met iemand anders dan zijn of haar ouders vast te stellen, bijvoorbeeld met opa of oma.
-Tot slot kan een kind verzoeken om een informatie- en consultatieregeling tussen ouders in te stellen, aan te passen of zelfs stop te zetten.
Als een kind de rechter iets vraagt, dan gaat de rechter nadenken of daarmee iets moet gebeuren. Het nadeel is dat het kind geen recht heeft op een gemotiveerde beslissing van de rechter. Ook kan het kind niet in hoger beroep tegen de beslissing van de rechter. De rechter zal wel altijd serieus kijken naar het verzoek.
Als de rechter een dergelijk verzoek ontvangt, dan kan de rechter het kind uitnodigen voor een gesprek. Dit gesprek wordt alleen met het kind gevoerd. De rechter gaat dan kijken wat er met de vraag moet gebeuren. Is het bijvoorbeeld nodig om dit met de ouders te bespreken? Is er een beslissing van de rechter nodig? Soms zal de rechter het verder oppakken en de ouders vragen om naar de rechtbank te komen, maar het kan ook voorkomen dat de rechter niet beslist overeenkomstig wat het kind gevraagd heeft. De rechter beslist altijd in het belang van het kind.

Het kind moet wel in staat zijn om zijn eigen belangen op waarde te kunnen schatten. De rechter zal daarom tijdens het gesprek nagaan of een kind goed over het verzoek heeft nagedacht en of het werkelijk een verzoek van het kind zelf is. Verzoeken van zeer jonge kinderen zullen daarom vaak niet in behandeling worden genomen.
Een kind heeft dus een mogelijkheid om vragen/verzoeken voor te leggen aan een rechter zonder tussenkomst van een advocaat.


De TOFA; nu aan te vragen

Vanaf 22 juni kan de tegemoetkoming voor de flexibele arbeidskrachten worden aangevraagd. Wie vanwege de Coronacrisis zijn flexcontract verliest en daardoor een terugval heeft in zijn inkomsten kan gebruik maken van deze tijdelijke overbruggingsregeling.

De regeling is bedoeld voor werknemers met een flexcontract, denk aan nul-uren contracten of zogenoemde min/max contracten. Maar ook uitzendkrachten en studenten met een bijbaan vallen in deze categorie. Met name de werknemer die nog geen (voldoende) arbeidsverleden heeft opgebouwd om bijvoorbeeld voor een werkloosheidsuitkering in aanmerking te komen, kan deze tegemoetkoming aanvragen. Dat gaat veelal op voor studenten. Kom je in aanmerking voor een WW-uitkering of andere uitkering van het UWV, dan kun je geen aanspraak maken op deze tegemoetkoming.

Was je loon in februari dit jaar minimaal € 400,-, in maart minimaal € 1,- en in april minimaal 50% lager dan in februari (met een max van € 550,-) en ontving je geen andere uitkering of tegemoetkoming in inkomsten, dan kun je in aanmerking voor deze regeling. De hoogte van de vergoeding is € 550,- bruto per maand over de maanden april, mei en juni. Let op de tegemoetkoming kan tot en met 12 juli a.s. worden aangevraagd.


Webmodule zzp-er gaat er nu echt komen?

Al geruime tijd, zie mijn eerdere blog van december 2018 (https://wettingenderoode.nl/wetgeving-zzp-er-wat-staat-er-straks-te-wachten), is het kabinet bezig om praktisch en uitvoerbare regelgeving te maken voor de opdrachtgever en de zelfstandige. De VAR is al geruime tijd afgeschaft en nu geldt alweer even de Wet DBA (Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties). In eerdere brieven heeft de minister de zelfstandigenverklaring, de webmodule en het minimumtarief toegelicht. In de voortgangsrapportage van 15 juni jl. kondigen de minister en staatssecretaris aan wat er nog over blijft van deze instrumenten.

Uit onder meer internet- en deskundigenconsultaties is gebleken dat het hanteren van een verplicht minimumtarief voor de zelfstandige / opdrachtnemer, niet haalbaar is. De daarmee gepaard gaande administratieve lasten, naast de doorgaans gecompliceerde berekeningen van dit minimumuurtarief, zijn de grootste knelpunten voor dit instrument. De Commissie Regulering van werk geeft bovendien aan dat het hanteren van een minimumtarief in theorie wel een goed middel zou zijn om te voorkomen dat zelfstandigen dusdanig weinig voor hun diensten vragen waardoor zij zelfs in armoede terecht zouden kunnen komen, maar dat het daadwerkelijk handhaven daarvan in de praktijk bijzonder lastig zal zijn. De administratieve lasten zijn noodzakelijk voor de zelfstandige om te kunnen aantonen dat hij ten minste het minimumtarief in rekening brengt en voor de opdrachtgever om te kunnen controleren dat hij ten minste het minimumtarief betaalt, een en ander om een (bestuurlijke) boete te voorkomen.

Maar ook bij de zelfstandigenverklaring, die is bedoeld voor de bovenkant van de groep zelfstandigen, worden deze bezwaren genoemd. Ook dit instrument vereist onderbouwing met administratieve gegevens en een berekening die niet duidelijk en eenvoudig is. Er wordt dan ook besloten om met deze instrumenten niet verder te gaan.

De eerder aangekondigde webmodule wordt echter verder uitgerold. Opdrachtgevers zouden dit najaar al gebruik moeten kunnen maken van de module, zij het in een pilotfase. Aan de uitkomsten kunnen dan ook nog geen (juridische) conclusies worden verbonden. Opdrachtgevers kunnen, wanneer zij besluiten zaken te doen met een zelfstandige, verschillende vragen in de webmodule beantwoorden waaruit vervolgens de conclusie kan rollen dat er geen sprake is van een arbeidsrelatie en er derhalve buiten dienstbetrekking kan worden gewerkt. Voor deze opdracht heeft de opdrachtgever dan zekerheid dat geen loonheffing hoeft te worden ingehouden en afgedragen, en geen premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet hoeven te worden betaald. Dat resulteert dan in een opdrachtgeversverklaring. Uiteraard geldt daarbij de voorwaarde dat de vragen naar waarheid zijn beantwoord en er ook conform die antwoorden wordt gewerkt.

Uit de beantwoording van de vragen in de webmodule kan ook naar voren komen dat er een indicatie voor een dienstbetrekking aanwezig is. Alsdan zullen opdrachtgevers zich ervan moeten vergewissen dat de opdrachtverlening door de Belastingdienst maar ook door de opdrachtnemer, indien hij daar belang bij heeft, als arbeidsovereenkomst kan worden aangemerkt.

Uit de testfase van de webmodule die vooraf is gegaan aan de pilot, blijkt in ieder geval dat bijna de helft van de opdrachtgevers een indicatie dienstbetrekking als uitkomst kreeg en derhalve fiscaal, maar ook arbeidsrechtelijk een risico zou lopen.

Het is van belang voor opdrachtgevers en opdrachtnemers om de goede afspraken in een overeenkomst vast te leggen en daar ook naar te handelen. Wij helpen u hier graag bij.


Uitspraak kort geding in Corona crisis. Loon inleveren redelijk?

Een werkgever kan de arbeidsvoorwaarden eenzijdig wijzigen, maar niet onder elke omstandigheid. Het kernwoord hierbij is belangenafweging. In Corona-tijd moest de rechter zich hierover buigen.

De werkgever zal een afweging van zijn eigen belang bij de wijziging van de arbeidsvoorwaarde en het belang van de werknemer bij het handhaven van de arbeidsvoorwaarde moeten maken. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde op 26 mei jl. over een dergelijke wijziging. Als gevolg van de bankencrisis in 2008 was deze bank genoodzaakt een specifieke arbeidsvoorwaarde, hypotheekkortingsregeling, eenzijdig te wijzigen. De werknemer maakte hier bezwaar tegen. In het hoger beroep vond het hof dat voor een gedegen belangenafweging de financiële situatie van de werknemer inzichtelijk moest worden. Ook zal de werkgever moeten aantonen dat hij de beoogde wijziging (tijdig) aan de werknemer kenbaar had gemaakt.

Dat de financiële situatie van de werknemer belangrijk is bij een wijziging van een arbeidsvoorwaarde, blijkt ook uit een recente uitspraak bij de kortgeding rechter Amsterdam. Als gevolg van de Coronacrisis moest deze horeca-werkgever zijn deuren tijdelijk gedeeltelijk sluiten. De werknemers werd gevraagd om gedurende deze periode vakantiedagen in te leveren. Daarnaast kon de werkgever gebruik maken van de NOW-regeling waardoor zo’n 60% van de loonkosten konden worden gedekt. De werkgever had echter 50% van de lonen aan de werknemers betaald. Daar was de werknemer, student, het niet mee eens en legde het voor aan de rechter.

De werkgever lichtte toe dat hij weliswaar minder loon had betaald, maar dat zijn onderneming als gevolg van de Coronacrisis in acute betalingsproblemen was geraakt. De werkgever had nieuwe werknemers in dienst genomen per 1 maart 2020 die niet onder de NOW-regeling vielen. Het leek de werkgever dan wel zo eerlijk om alle werknemers niet het volledige salaris uit te betalen. De rechter overwoog vervolgens dat het aannemelijk is dat de Coronacrisis voor de werkgever tot een onvoorziene, bedrijfseconomische noodsituatie heeft geleid. Dat leidt tot een zwaarwichtig belang voor de werkgever zodat van werknemers kan worden gevraagd om – in overleg – bepaalde arbeidsvoorwaarden op te schorten of daar zelfs vanaf te zien. Maar het niet betalen van 50% van het salaris zonder overleg met deze werknemer, heeft tot een te grote inkomensachteruitgang voor deze werknemer geleid. Hierdoor is hij in financiële problemen geraakt. In rechte kwam vast te staan dat de werknemer van zijn loon afhankelijk is om in zijn levensonderhoud te voorzien. Dat leidt er volgens de rechter toe dat van deze werknemer niet kan worden verwacht dat hij meerdere maanden 50% van zijn salaris inlevert. Daar kwam bij dat niet duidelijk was wanneer de werkgever weer financieel capabel was om de achterstand in te lopen.

De rechter kwam de werkgever nog wel wat te tegemoet door aan te geven dat hij zich kan voorstellen dat er tussen de werkgever en de werknemer een (in tijd beperkte) betalingsregeling wordt afgesproken. De wettelijke verhoging die doorgaans verschuldigd is bij te late salarisbetaling, wordt vanwege de bedrijfseconomische noodsituatie van de werkgever niet toegewezen. De rechter brandt zijn vingers niet aan de vraag of het terecht was dat de vakantiedagen waren ingehouden, maar gelet op het oordeel over het achterstallig salaris kan ik mij voorstellen dat het wel een redelijk verzoek van de werkgever kan zijn. Immers, met het inleveren van een aantal vakantiedagen raakt de werknemer niet in financiële problemen. Vakantiedagen zijn immers niet bedoeld om uit te betalen. En als de werkgever ervoor zorgt dat er nog wel een redelijk aantal vakantiedagen overblijft, zodat de werknemer op een ander moment daadwerkelijk vakantie kan genieten, komt daarmee de recuperatiefunctie van vakantie ook niet in gevaar.