Een werkgever kan de arbeidsvoorwaarden eenzijdig wijzigen, maar niet onder elke omstandigheid. Het kernwoord hierbij is belangenafweging. In Corona-tijd moest de rechter zich hierover buigen.

De werkgever zal een afweging van zijn eigen belang bij de wijziging van de arbeidsvoorwaarde en het belang van de werknemer bij het handhaven van de arbeidsvoorwaarde moeten maken. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde op 26 mei jl. over een dergelijke wijziging. Als gevolg van de bankencrisis in 2008 was deze bank genoodzaakt een specifieke arbeidsvoorwaarde, hypotheekkortingsregeling, eenzijdig te wijzigen. De werknemer maakte hier bezwaar tegen. In het hoger beroep vond het hof dat voor een gedegen belangenafweging de financiële situatie van de werknemer inzichtelijk moest worden. Ook zal de werkgever moeten aantonen dat hij de beoogde wijziging (tijdig) aan de werknemer kenbaar had gemaakt.

Dat de financiële situatie van de werknemer belangrijk is bij een wijziging van een arbeidsvoorwaarde, blijkt ook uit een recente uitspraak bij de kortgeding rechter Amsterdam. Als gevolg van de Coronacrisis moest deze horeca-werkgever zijn deuren tijdelijk gedeeltelijk sluiten. De werknemers werd gevraagd om gedurende deze periode vakantiedagen in te leveren. Daarnaast kon de werkgever gebruik maken van de NOW-regeling waardoor zo’n 60% van de loonkosten konden worden gedekt. De werkgever had echter 50% van de lonen aan de werknemers betaald. Daar was de werknemer, student, het niet mee eens en legde het voor aan de rechter.

De werkgever lichtte toe dat hij weliswaar minder loon had betaald, maar dat zijn onderneming als gevolg van de Coronacrisis in acute betalingsproblemen was geraakt. De werkgever had nieuwe werknemers in dienst genomen per 1 maart 2020 die niet onder de NOW-regeling vielen. Het leek de werkgever dan wel zo eerlijk om alle werknemers niet het volledige salaris uit te betalen. De rechter overwoog vervolgens dat het aannemelijk is dat de Coronacrisis voor de werkgever tot een onvoorziene, bedrijfseconomische noodsituatie heeft geleid. Dat leidt tot een zwaarwichtig belang voor de werkgever zodat van werknemers kan worden gevraagd om – in overleg – bepaalde arbeidsvoorwaarden op te schorten of daar zelfs vanaf te zien. Maar het niet betalen van 50% van het salaris zonder overleg met deze werknemer, heeft tot een te grote inkomensachteruitgang voor deze werknemer geleid. Hierdoor is hij in financiële problemen geraakt. In rechte kwam vast te staan dat de werknemer van zijn loon afhankelijk is om in zijn levensonderhoud te voorzien. Dat leidt er volgens de rechter toe dat van deze werknemer niet kan worden verwacht dat hij meerdere maanden 50% van zijn salaris inlevert. Daar kwam bij dat niet duidelijk was wanneer de werkgever weer financieel capabel was om de achterstand in te lopen.

De rechter kwam de werkgever nog wel wat te tegemoet door aan te geven dat hij zich kan voorstellen dat er tussen de werkgever en de werknemer een (in tijd beperkte) betalingsregeling wordt afgesproken. De wettelijke verhoging die doorgaans verschuldigd is bij te late salarisbetaling, wordt vanwege de bedrijfseconomische noodsituatie van de werkgever niet toegewezen. De rechter brandt zijn vingers niet aan de vraag of het terecht was dat de vakantiedagen waren ingehouden, maar gelet op het oordeel over het achterstallig salaris kan ik mij voorstellen dat het wel een redelijk verzoek van de werkgever kan zijn. Immers, met het inleveren van een aantal vakantiedagen raakt de werknemer niet in financiële problemen. Vakantiedagen zijn immers niet bedoeld om uit te betalen. En als de werkgever ervoor zorgt dat er nog wel een redelijk aantal vakantiedagen overblijft, zodat de werknemer op een ander moment daadwerkelijk vakantie kan genieten, komt daarmee de recuperatiefunctie van vakantie ook niet in gevaar.