Door woningnood beleid nodig voor ernstige gevolgen bij echtscheidingen

Woningnood

Zoals algemeen bekend is, is er woningnood in Nederland. Vooral mensen in een situatie van een echtscheiding of verbreking relatie met kinderen hebben hier mee te maken. Zij moeten van 1 huis naar twee huizen.

Gezien deze woningnood moeten echtgenoten/ouders langere tijd noodgedwongen nog “samen” wonen in dezelfde echtelijke koopwoning of huurwoning met de kinderen. Er worden verschillende procedures gevoerd over wie er in de woning mag blijven bij de rechtbank totdat de woning is verdeeld dan wel totdat er een andere woning beschikbaar is. Dit kan jaren duren en is een zeer onwenselijke situatie met alle gevolgen van dien.

Gevangen in één huis

In de situatie van cliente ging het om een pand met 3 aparte, afsluitbare ruimtes. De rechter heeft geoordeeld dat cliente en haar ex-man in dezelfde woning diende te blijven waarbij cliente de bovenste etage met de twee kinderen bewoonde en de ex man de middelste etage. De begane grond was bedrijfsruimte van de man. Dit is geen ideale situatie maar bedoelt als een tijdelijke oplossing. Deze tijdelijke oplossing werd helaas een kwestie van jaren door de woningnood in Nederland. Daarbij was het voor cliente en de kinderen een zware tijd waarbij  vaak politie aan de deur was omdat met name de man de vrouw en kinderen treiterde met onder andere geluidsoverlast. De kinderen ondervonden hier veel stress van en hadden hulp van maatschappelijk werk. Partijen zaten dus gevangen in hun eigen huis.

Bovenstaande schrijnende situatie heeft ruim 2 jaar geduurd.

Fiscaal partners

Het feit dat ex partners gevangen zitten in één huis heeft ook grote financiële gevolgen door de huidige rigide wetgeving. Ex-partners worden immers voor de wet aangemerkt als fiscaal partners en hun inkomens worden samen genomen voor de beoordeling van toeslagen. Het gaat dan met name om zorgtoeslag en kindgebonden budget.

Cliente had hierdoor vaak geen, dan wel op een veel lager bedrag recht en dit werd ook nog vele malen tussentijds tot de definitieve vaststelling aangepast waardoor er sprake was van een terugvordering van duizenden euro’s.  Hier komt veel stress bij kijken. Cliente heeft hierdoor schulden opgebouwd en diende zoveel mogelijk te werken naast de zorg voor haar twee dochters waardoor zij fysieke en psychische klachten heeft ontwikkeld. Dit alles terwijl het Kind gebonden budget bedoeld is voor alleenstaande ouders om hen te ondersteunen in de opvoeding van de kinderen. Cliente werd echter niet als alleenstaande ouder aangemerkt.

Dit alles terwijl zij en haar ex-man officieel gescheiden zijn, apart wonen noodgedwongen in dezelfde woning met afsluitbare ruimtes en dit ook door een rechter is vastgesteld en er zelfs alimentatie wordt voldaan. Het gaat om aanzienlijke bedragen (ruim € 8000,- voor cliente) die voor de kinderen bedoeld zijn welke cliente niet heeft ontvangen. Oftewel de wet benadeelt hierin het kind. Dit is strijdig met alle verdragen inzake de rechten van een kind.

Rigide wetgeving

De wet biedt geen mogelijkheden om af te wijken en is dwingen rechterlijk van aard. Daarom is het noodzakelijk dat een beroep op de hardheidsclausule mogelijk is dan wel dat er beleid wordt gemaakt door de minister voor deze situaties. Zeker omdat het een groot maatschappelijk probleem is waar veel mensen tegen aanlopen en ik als advocaat, mijn cliente maar ook de rechterlijke macht en de belastingdienst zelf dit allemaal signaleren. Ik heb daarom de minister aangeschreven om met spoed beleid te maken voor dit maatschappelijke probleem. Gezien het demissionaire kabinet zal antwoord op mijn brief helaas geen prioriteit hebben ben ik bang. Maar ja, niet geschoten is altijd mis toch?


Nieuwe wet maakt gecombineerde achternaam voor kind mogelijk

Op 1 januari 2024 treedt de Wet Introductie Gecombineerde Geslachtsnamen in werking. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat kinderen de achternamen van beide ouders kunnen dragen. Het wetsvoorstel komt hiermee tegemoet aan de wens vanuit de samenleving naar meer keuzevrijheid in het naamrecht.

Dubbele achternaam

De keuze ligt bij de ouders. Wanneer de ouders kiezen voor een combinatie van hun achternamen, dan is het aan hen in welke volgorde deze achternamen komen te staan. De dubbele achternaam kan uit maximaal twee namen bestaan en wordt zonder koppelteken geschreven, dus bijvoorbeeld: Derksen de Boer. Wanneer één van de ouders een dubbele achternaam heeft, bijvoorbeeld Jansen de Vries, kan één van deze achternamen worden meegenomen in de gecombineerde achternaam van het kind. De achternaam van het kind mag immers uit maximaal twee namen bestaan. Bij het kind van de heer Jansen de Vries en mevrouw Veenstra zijn dus bijvoorbeeld de volgende combinaties in achternamen mogelijk: Jansen de Vries, Veenstra, Jansen Veenstra en de Vries Veenstra.

Adoptiekinderen

In dit kader is er bij adoptiekinderen nog een extra mogelijkheid. Dan bestaat namelijk de mogelijkheid om in de combinatie van achternamen hun oorspronkelijke geslachtsnaam op te nemen. Ook hier geldt wel het maximum van twee namen in totaal.

Geen keuze

Indien ouders geen keuze maken met betrekking tot de naam van hun kind krijgt het kind gewoon de achternaam van de vader of duomoeder in het geval van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Indien er geen sprake is van een huwelijk dan wel geregistreerd partnerschap krijgt het kind de achternaam van de geboortemoeder.

Overgangsregeling

Het wetsvoorstel voorziet ook in een overgangsregeling die ouders de mogelijkheid geeft om  binnen één jaar na inwerkingtreding, dus na 1 januari 2024, hun kinderen die op of na 1 januari 2016 zijn geboren alsnog een dubbele achternaam te geven.

Naar ons idee is dit een goede ontwikkeling, omdat het bijdraagt aan de gelijkheid tussen man en vrouw. Heeft u vragen over de mogelijkheden met betrekking tot een naamswijziging, neem dan gerust contact met ons op.


Uitzendbeding bij ziekte alleen geldig bij beëindiging inlener

Feiten en procesverloop

In 2016 overkwam de uitzendkracht een arbeidsongeval met de machine waaraan hij werkt, waarna hij zich ziekmeldde.

Door de ziekmelding van de uitzendkracht was de arbeidsovereenkomst automatisch geëindigd op grond van een bepaling uit de NBBU-cao en ontving de uitzendkracht geen loon meer. De uitzendkracht was het hier niet mee eens en stelde bij de kantonrechter dat hij nog steeds in dienst was bij het uitzendbureau en aanspraak had op zijn salaris tijdens ziekte. De werknemer haalt bakzeil bij de kantonrechter en is in hoger beroep gegaan.

In tegenstelling tot de kantonrechter wees het gerechtshof de loonvordering toe, omdat de bepaling uit de cao in strijd zou zijn met het opzegverbod tijdens ziekte van artikel 7:670 BW. Tegen deze uitspraak is de werkgever in cassatie gegaan bij de Hoge Raad (HR:2023:426).

 

Cao bepaling en uitzendbeding

In artikel 13 van de NBBU-cao staat onder meer dat als een uitzendkracht zich ziekmeldt, de arbeidsovereenkomst wordt geacht per direct door de inlener te zijn beëindigd. Ook staat in dezelfde bepaling dat de uitzendovereenkomst tot een einde komt “doordat de uitzendkracht om welke reden dan ook, daaronder begrepen arbeidsongeschiktheid, de bedongen arbeid niet langer (..) kan verrichten.” Deze zinsneden vloeien voort uit het zogenoemde uitzendbeding en beperkt de arbeidsrechtelijke bescherming van uitzendkrachten. De periode waarin het uitzendbeding geldt, is vergelijkbaar met de proeftijd waarin de werknemer en werkgever de arbeidsovereenkomst per direct (zonder opzegtermijn) kunnen opzeggen in een uitzendconstructie. In de uitzendcao’s van NBBU en ABU zijn de termijnen van het uitzendbeding opgerekt van 26 weken naar 52 weken.

 

Oordeel Hoge Raad

Bij de Hoge Raad stond de vraag centraal of een dergelijk uitzendbeding bij ziekte geldig is en niet in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte. De Hoge Raad overwoog dat, gelet op het specifieke karakter van de uitzendrelatie waarbij partijen alleen en voor zover nodig gebruik maken van elkaars diensten, het mogelijk is om een uitzendbeding op te nemen. Ook als de uitzendkracht ziek wordt. Het uitzendbeding bij ziekte is volgens de Hoge Raad dus niet in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte. De wetgever zou bewust de mogelijkheid in de wet hebben vastgelegd om een uitzendbeding op te nemen bij ziekte. Bovendien is er in die situatie ook geen sprake van opzegging door de uitzendonderneming van een beëindiging van de uitzendovereenkomst als gevolg van het verzoek daartoe van de inlener.

Wel is volgens de Hoge Raad vereist dat de inlener daadwerkelijk een verzoek tot beëindiging van de terbeschikkingstelling doet. In de huidige cao bepaling staat dat bij ziekmelding van de uitzendkracht wordt geacht dat de inlener een beëindigingsverzoek doet. Een fictief verzoek van de inlener is niet voldoende waarmee deze constructie niet geldig is.

 

Hoe verder?

De vertegenwoordigers van de uitzendbranche en de cao partijen ABU en NBBU hebben in een reactie aangegeven samen de inhoud van de uitspraak te bestuderen. NBBU gaf verder aan dat het vermoeden tot beëindiging vanuit de inlener bij ziekte van de uitzendkracht niet in de nieuwe cao, die per 1 juli 2023 in zal gaan, is opgenomen.

Al met al blijft het uitzendbeding bij ziekte dus behouden vanwege het specifieke karakter van de uitzendrelatie, maar zal een expliciete opdracht/verzoek van de inlener nodig zijn. Kloppen uw contracten nog? Wordt er alleen verwezen naar een uitzend cao of het uitzendbeding? Heeft u ook zo’n fictieve beëindiging staan? Zijn de afspraken met de inlenende of uitlenende partij duidelijk op dit punt? Neem contact met ons op als u vragen heeft.

 


Informatiekrant zorg en ondersteuning Leiderdorp

 

Vorige week kwam de Zorgkrant Leiderdorp uit en lag deze bij veel Leiderdorpers op de deurmat.

In de krant komen diverse onderwerpen zoals bespaartips, hulp bij huisvesting en het werk van een buurtcoach aan bod. Wij mochten een artikel schrijven over scheiden en hoe dit op een prettige manier geregeld kan worden met behulp van een advocaat of mediator.

Via de link kan je door de digitale versie van de krant bladeren!

https://www.themanieuws.nl/app/publication/SDLEI221/

Ongehuwde vaders, opgelet!

In een eerder artikel schreef ik al dat een (meerderjarige) moeder automatisch het gezag heeft over haar kind en dat ouders gezag nodig hebben om belangrijke beslissingen te nemen over hun kind of als zij met hun kind naar het buitenland willen reizen. Als de moeder tijdens de geboorte getrouwd is, krijgt de vader ook automatisch het gezag. Dit ligt anders als de moeder niet getrouwd is met de vader. Moeder heeft dan op basis van de wet alleen het gezag. Hiermee staat de ongehuwde vader dus al op 1-0 achterstand.

Doordat de vader zijn kind erkent bij de gemeente, heeft hij nog geen gezag over zijn kind. Hiervoor moeten de ouders samen een verzoek indienen bij de rechtbank. De moeder moet voor de erkenning en het verkrijgen van het gezag toestemming geven aan de vader. Anders moet de vader in een procedure de rechtbank om vervangende toestemming vragen. Vaak komt het ontbreken van het gezag van vader pas aan het licht als er problemen zijn ontstaan zoals het overlijden van de moeder of het beëindigen van de relatie. Vaak zijn ouders het vergeten te regelen en wordt het een strijdpunt helaas.

Om de positie van de vader te verbeteren, is in 2016 een wetsvoorstel ingediend. Het voorstel houdt in dat de vader bij de erkenning van het kind automatisch ook het gezag krijgt. Het uitgangspunt wordt dat de ouders gezamenlijk gezag hebben met ruimte voor uitzonderingen. De wet zal het onderscheid tussen de ongehuwde en gehuwde vader wegnemen en zal beter aansluiten bij de veranderde samenleving waarin steeds minder ouders trouwen en waarbij gelijkwaardig ouderschap centraal staat.

Op 22 maart 2022 heeft de Eerste Kamer met het wetsvoorstel ingestemd. Het is dus slechts een kwestie van tijd voordat het wetsvoorstel in werking treedt.

Heeft u vragen over erkenning of gezag? Neem dan contact op met ons kantoor.


Verhoging kosten eigen bijdrage gesubsidieerde rechtsbijstand en griffierechten van procedures

Voor de gesubsidieerde rechtsbijstand gelden nieuwe inkomens- en vermogensgrenzen voor 2022. De aanvraag van de toevoeging  zal in beginsel worden beoordeeld op basis van het inkomen en vermogen van het peiljaar 2020. Ook is de eigen bijdrage, afhankelijk van de inkomensgrenzen, verhoogd. Als het jaarinkomen van een alleenstaande boven de € 29.400 uitkomt, komt de aanvrager niet in aanmerking voor een toevoeging. Gehuwden, samenwonenden of eenoudergezinnen mogen maximaal € 41.600 verdienen om in aanmerking te komen voor de toevoeging. Met een diagnosedocument van het juridisch loket wordt in 2022 nog steeds een korting gegeven van € 58 op de eigen bijdrage. De specifieke eigen bijdrage bij verschillende inkomensgrenzen is te vinden op https://www.rvr.org/@7797/inkomen-vermogen-eigen-bijdrage-2022/

 

De kosten voor het griffierecht voor civiele zaken bij de rechtbank zijn voor onvermogenden in 2022 € 86, ongeacht de hoogte van het verzoek of de vordering. Voor overige natuurlijke personen hangt de hoogte van het griffierecht af van de vordering of het verzoek. Het griffierecht bij het gerechtshof voor civiele zaken bedraagt voor onvermogenden € 343 voor 2022. Voor overige natuurlijke personen is dit wederom afhankelijk van de vordering of het verzoek. De specifieke bedragen zijn te vinden op https://www.rechtspraak.nl/Naar-de-rechter/Kosten-rechtszaak/Griffierecht/paginas/griffierecht-civiel.aspx en https://www.rechtspraak.nl/Naar-de-rechter/Kosten-rechtszaak/Griffierecht/paginas/griffierecht-gerechtshof.aspx


Wettelijke indexering alimentatie

Ieder jaar wordt een nieuwe indexering van de alimentatie vastgesteld. Per 1 januari 2022 zal de alimentatie worden verhoogd met 1,9%. De wettelijke indexering kan bij een overeenkomst of een gerechtelijke uitspraak met betrekking tot het levensonderhoud zijn uitgesloten.

Ontvangt u alimentatie en is de indexering niet uitgesloten? Houd dan in de gaten of per 1 januari 2022 uw alimentatie is verhoogd.

Betaalt u alimentatie en is de indexering niet uitgesloten? Dan moet u per 1 januari 2022 de alimentatie met 1,9% verhogen.


Onderhoudsplicht van de stiefouder

Het huidige wettelijk kader voor kinderalimentatie is achterhaald. In dit kader wordt nog uitgegaan van de oude rolverdeling: de ene ouder werkt en de andere ouder zorgt. Ook samengestelde gezinnen vinden nog geen goede plek in het stelsel. Al in 2015 is een wetsvoorstel ingediend om dit kader te wijzigen, maar tot op heden is deze niet in werking getreden. Als het wetsvoorstel in werking treedt, kan de stiefouder niet meer worden verplicht om te voorzien in het levensonderhoud van het kind van zijn of haar echtgenoot/echtgenote of geregistreerd partner.

Op grond van artikel 1:395 BW is de stiefouder gedurende het huwelijk of geregistreerd partnerschap verplicht een bijdrage voor levensonderhoud te verstrekken aan de tot zijn of haar gezin behorende kind(eren) van de echtgenoot/echtgenote of geregistreerd partner. De hoogte van de bijdrage van de stiefouder wordt berekend aan de hand van de behoefte van het kind en de draagkracht van degene(n) met de onderhoudsplicht. Indien meerdere bloed- of aanverwanten verplicht zijn in de levensonderhoud van het kind te voorzien, is ieder van hen gehouden om in een deel van de behoefte van het kind te voorzien.

Dit alles betekent echter niet dat in elk geval de stiefouder verplicht is aan het levensonderhoud van het kind bij te dragen. De bijdrage kan door de rechter worden verminderd of zelfs uitgesloten.

De rechtbank Overijsel oordeelde in 2017 dat de stiefouder niet verplicht was om te voorzien in het levensonderhoud van het kind. De biologische ouders hadden voldoende draagkracht om te voorzien in de behoeften van het kind. Bovendien hadden de stiefouder en de biologische ouder samen ook weer kinderen gekregen en een nieuw gezin gevormd. Een onderhoudsplicht van de stiefouder zou dan bij het gezin extra zwaar vallen.

Ook het Hof Amsterdam oordeelde in 2017 dat de stiefouder niet verplicht was om te voorzien in het levensonderhoud van het kind. De band tussen de biologische ouder en het kind was veel nauwer dan de band die het kind en de stiefouder hadden. De ouder en het kind hadden bijvoorbeeld nog regelmatig contact. De stiefouder was ook pas op een latere leeftijd van het kind in het leven van het kind gekomen. Bovendien vervulde de stiefouder geen echte ‘ouder’ rol.

Al met al staat ons een verandering te wachten met betrekking tot de onderhoudsplicht van stiefouders. Tot de inwerkingtreding van het wetsvoorstel is het raadzaam om goede afspraken te maken over eventuele nieuwe partners bij de scheiding dan wel juridisch advies in te winnen.

 

 


Meer geld beschikbaar voor sociale advocatuur

In 2022 komt er voor de sociale advocatuur een investering vrij van 154 miljoen euro (incl. btw). Het kabinet laat met deze investering zien dat het belang van een goede rechtsbescherming voor iedereen groot is. Sociaal advocaten werken op basis van een toevoeging. Dit houdt in dat de rechtsbijstand door de overheid wordt gesubsidieerd, de zogenaamde pro-deo advocaat. Cliënten hoeven dan slechts eenmalig een eigen bijdrage te betalen. Sociaal advocaten besteden in de praktijk vaak veel meer uren aan het dossier dan zij uitbetaald krijgen. Ook het uurtarief ligt veel lager dan een uurtarief op betalende basis. Met het geld dat het kabinet ter beschikking stelt, kan het aantal te vergoeden uren meer in verhouding worden gebracht met het aantal uren dat de sociaal advocaten daadwerkelijk besteden aan een dossier.

Hoewel de investering een behoorlijke bijdrage lijkt, wordt het bedrag elk jaar stapsgewijs afgebouwd. Zo is er in 2025 en 2026 (nog maar) 64 miljoen euro extra beschikbaar. Het voorstel van het kabinet is om dit afnemende bedrag te laten compenseren door de commerciële advocatuur. Commerciële advocatenkantoren werken (nagenoeg) alleen op basis van een uurtarief en zijn dus lang niet voor iedere rechtszoekende betaalbaar. Hoe de commerciële kantoren moeten bijdragen aan de sociale advocatuur is nog niet bekend. Dit kan bijvoorbeeld met een financiële bijdrage zijn of een verplichting dat alle advocaten een bepaald percentage toevoegingszaken moeten behandelen.

De Nederlands Orde van Advocaten (de beroepsorganisatie voor de advocatuur) geeft echter aan dat, hoewel de commerciële advocatenkantoren door de jaren heen steeds meer betrokken zouden zijn bij de sociale advocatuur, gefinancierde rechtsbijstand een overheidstaak is en blijft op grond van artikel 18 Grondwet. De Orde is dus van mening dat het niet aan commerciële advocatenkantoren is om mee te helpen aan de bekostiging van de sociale advocatuur. Wij delen deze mening niet.

Advocaten genieten een aantal privileges met het uitoefenen van hun vak, zoals de bezoldiging en het procesmonopolie. Het is dus geen vreemde gedachte dat commerciële advocaten hiervoor een maatschappelijke tegenprestatie voor zouden leveren. Het verplicht behandelen van toevoegingszaken zal tevens de ontstane kloof tussen de sociale en commerciële advocatuur verkleinen.

Bij Wetting & de Roode Advocaten behandelen wij dossiers op basis van een uurtarief én op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand. Dit houdt in dat wij enerzijds voor onze (commerciële) klanten optreden, maar ook onze maatschappelijke verplichting jegens alle rechtszoekenden nemen. Wij vinden het erg belangrijk dat iedereen toegang heeft tot het recht!

Indien u vragen heeft over een geschil en/of u in aanmerking denkt te komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand neem dan contact met ons op. 071 20 32 166.


Lijfsdwang voor afdwingen DNA test

Ik heb een tijdje geleden geschreven in mijn column over de mogelijkheid van lijfsdwang in het familierecht. Lijfsdwang is een zeer zwaar dwangmiddel om in te zetten aangezien je iemand een bepaalde periode van zijn vrijheid berooft. Het gebeurt niet vaak dat de rechter in het familierecht lijfsdwang toepast. Ik wil u daarom onderstaande uitspraak niet onthouden.

In deze zaak heeft de rechtbank de moeder twee jaar geleden bevolen onder oplegging van een dwangsom om haar medewerking te verlenen aan het laten afnemen van een DNA test van haar kind. De man dient immers eerst vast te laten stellen of hij de biologische vader is van het kind om vervolgens het kind te kunnen erkennen en omgang met het kind te kunnen hebben. De moeder heeft tot op heden niet meegewerkt aan het laten afnemen van deze DNA test van het kind ondanks de dwangsommen. De vraag in deze procedure is wat de rechter moet doen met deze weigerachtige houding van de moeder.

Zowel de man als het kind hebben het recht op basis van artikel 8 van het Europees verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) om zekerheid te krijgen over de biologische afstamming. De biologische afstamming maakt immers deel uit van de identiteit van een persoon. Als komt vast te staan dat de man de biologische vader is van het kind, betekent dat dat hij een aanmerkelijk gedeelte van zijn identiteit aan de man ontleent. Voor de identiteitsontwikkeling van het kind is het daarom van zwaarwegend belang dat er duidelijkheid komt. De man heeft verzocht om een lijfsdwang op te leggen aan de moeder.

Het is duidelijk dat de opgelegde dwangsom geen effect heeft op de moeder en geen prikkel heeft gegeven om haar medewerking te verlenen. De rechtbank is van mening dat de belangen van de man en het kind zwaarder wegen dan die van de moeder en legt lijfsdwang op aan de moeder. De moeder wordt nog eenmaal 14 dagen de tijd gegeven om haar medewerking alsnog te verlenen en daadwerkelijk een afspraak in te plannen voor het kind. Voor zover de moeder heeft aangevoerd dat lijfsdwang, gelet op de zorg die zij heeft voor haar vijf kinderen, disproportioneel is overweegt de rechtbank dat de moeder het zelf in de hand heeft of toepassing aan de lijfsdwang wordt gegeven. Wil zij het patroon van steeds terugkerende en mogelijke qua duur oplopende ingijzelingstelling doorbreken, dan moet zij zorgen dat zij zo spoedig mogelijk zorgt dat de DNA test wordt afgenomen bij het kind, aldus de rechtbank.

Je ziet in deze zaak dus hoeveel “macht” een moeder heeft en tijd kan rekken. De man moet geduld hebben. De emancipatie van de man is hier nog ver te zoeken.